Verslag Lowlands 2010 – zaterdag

We slepen ons op tijd de tent uit, het zonnetje brand op het dak van de tent. Buiten zijn er altijd wel weer festivalvrienden die al wakker en gedoucht zijn, én de Lowlands krant bij zich hebben: de Daily Paradise. Na een uitgebreide sessie krant lezen, ontbijtje naar binnen werken én het binnenwerken van een dubbele dubbele espresso, wordt het zo langzamerhand wel tijd. Voor een biertje. Traditiegetrouw slepen we een blik bier mee naar het terrein. Of twee. Want we moeten een eind lopen vanaf camping 5. En ja, dan is een biertje gauw op. En bij de ingang kun je toch overschenken in bekers. Alhoewel. De organisatie heeft een ontmoedigingsbeleid ingevoerd. We moeten tegenwoordig in de rij staan om de bekers te halen. Beetje flauw, maar gelukkig geen lange rijen daar. En we lopen ook makkelijk naar binnen. Mooi!

Ik verwacht een beetje meer rustige singer-songwriter muziek van Tim Knol dan dat hij blijkbaar zelf in gedachte heeft. De blues/country rock die hij op ons afschiet zo op de vroege ochtend moet ons ook maar wakker maken vindt hij zelf. Goed zo. Het klinkt allemaal niet opzienbarend, maar we blijven rustig staan om even goed in de festivalsfeer te geraken. De rustige nummers zijn voor mij niet heel bijzonder, maar verder levert deze knul een acceptabele opener af van deze tweede festivaldag.

 

 

Als er één optreden is waar ik naar uitkijk is het wel de instrumentale math / postrock van And So I Watch You From Afar. Op de plaat vond ik het al briljant. En ook de live optredens op de video: wow, wat een energie op het podium. Een maandje terug zag ik de band voor het eerst live op festival de-Affaire, waar ik een beetje teleurgesteld was over de geluidsmix. Vet optreden, maar een groot deel van het optreden veel te weinig gitaarvolume, damn it! Op Lowlands staan we gewoon bijna vooraan in de India en het geluid is – gelukkig – helemaal goed. De gitaarpartijen geven deze muziek zo’n extra dimensie, dat wil je gewoon goed horen. De band beukt er een behoorlijk partijtje op los, zoals ook wel viel te verwachten. Lekker hard en energiek. Schitterende breaks / tempowisselingen, in elkaar gevlochten gitaarwerk, behendige bas (wat kijkt die gast scheel zeg) en strakke drums. Klein minpuntje is misschien de lange pauzes tussen de nummers en het eeuwige gestem van de gitaren. Nou ja, dat krijg je er van als je er zoveel tegenaan ramt. Hoogtepuntje is toch als Rory Friers al crowdsurfend gitaar gaat spelen, ook al is dat natuurlijk wel vaker gedaan door andere bands (Monotonix op de-Affaire recent nog). De band is in vorm en beweegt zich energiek op het podium. Maar ook het publiek roert zich tot grote extase in een aardige moshpit. And So I Watch You From Afar bewijst zich opnieuw, en is één van de absolute hoogtepunten van Lowlands.

 

 

Vervolgens nog een stuk vrolijk humppa van het Finntroll. Eindelijk eens wat gasten met lange haren op het podium – dikke metal met af en toe een polka knipoog. De band klinkt helemaal niet slecht, hoewel de mix een beetje galmt in de Grolsch tent. Vergeleken met de vorige band klinkt het allemaal weinig subtiel, maar dat mag wel met dit genre. Finntroll laveert rond een gimmick en wat serieuzere metal. Ach het is wel vermakelijk om weer eens wat theatraliteit en metal poses op het podium te ontwaren. Maar verdikkie zeg, de Lowlands organisatie mag eigenlijk nog best wel wat meer van die harde bands uitnodigen. Een handvol is echt te weinig. Gooi die X-Ray er uit en maak eens een Natural Born Killer Rock stage of zo.

Wat tijd over, en dus even langs Laura Marling. Het nodigt ons niet uit om heel enthousiast te blijven kijken – maar nu heb ik ook niet direct zo veel met zo’n genre als singer-songwriter en folk (of het moet wel echt heel mooi en sfeervol zijn, met wat fijne mineur-akkoordjes en fijne instrumenten). Na al dat harde geweld van de vorige twee bands is de overgang wel erg groot, en deze jonge dame weet me nu niet direct te raken met haar ingetogen muziek. Maar misschien is het ook wel “wrong time, wrong place”.

Dan dé band waar ik het meeste naar uitkeek. Diablo Swing Orchestra is meer dan een theatrale gimmick. Het is flink stevige metal met vele ondenkbare invloeden. Een aanstekelijke mix waarop je zowel hard kunt dansen als stevig kunt headbangen. Voor het publiek misschien even wennen, of om hard weg te rennen. Zelf kende ik al vele nummers compleet uit mijn hoofd – dus ik wist wel wat me te wachten stond. Een Zweedse avant-garde metal band, die een onmogelijke mix maakt van metal met polka, punk, jazz, rock, jaren twintig, de middeleeuwen, mariachi, klassiek en balkan. En dat alles aan elkaar gezongen door een operazangeres. Dat de band niet zomaar een flauwe grap is blijkt wel uit de complexe songstructuren die razendknap in elkaar steken.
En ook live blijkt hoe goed ze op elkaar ingespeeld zijn. De basgitaar wordt indrukwekkend beroerd als Primus in zijn beste dagen. De mix lijkt in het begin van de set wel iets meer op een metalbrei – veel minder subtiel dan op de plaat – maar heel erg is dat niet. De focus lijkt wel wat meer op de metal te liggen dan op de contrastrijke mix van metal met andere muziekvormen zoals op de plaat. Dat ligt gedeeltelijk ook aan een aantal instrumenten die ze live niet (kunnen) spelen. Zo wordt de trompet en elektronische klarinet live vervangen door respectievelijk een mondfluitje en gitaar. Dat haalt allemaal wel een klein tikje weg van het unieke karakter van de band. Maar dit drukt de pret allerminst. Wat opvalt is het spelplezier van de heren en dame, de spannende tempowisselingen en de hilarische metalpolka’s. De band komt theatraal over met – vooral – die indrukwekkende blikken van de basgitarist en de cello speler. En dat is ook een stuk prettiger dan al die bands die er als zoutzakken bijstaan.
Terwijl heel Lowlands bij Mumford & Sons in de Alpha staat, staan enkele tientallen Lowlanders vlak voor het podium van de Lima compleet uit zijn plaat te gaan bij Diablo Swing Orchestra. Including me. Dat er zieltjes worden gewonnen blijkt wel uit aan het aantal springende mensen voor het podium. Dat groeit langzaam en gestaag gedurende de set. Er wordt lang en hard gejoeld en geschreeuwd om een toegift, die er dan uiteindelijk ook komt. Als het dan echt is afgelopen heb ik weer energie voor uren. Wát een vet concert! Absoluut hoogtepunt van Lowlands.

Vervolgens gaan we hangen bij de Grolsch tent. We horen de Blood Red Shoes. En die heb ik vaker gezien, dus geen urgentie om daar nou in de drukte vooraan te gaan staan. Zo te horen doen ze (prima) hun ding. Grunge en punkrock & roll. Laura-Mary Carter slingert toch weer koeltjes een aardige hoeveelheid rock herrie uit haar gitaar en Steven Ansell drumt de boel weer met precisie aan elkaar. Daarnaast de fijne zang, en een aantal lekker aanstekelijke nummers. Maar ook hier blijkt wel weer dat de nummers toch wel wat veel op elkaar lijken. Misschien heb je dat al snel met maar 2 instrumenten (en zang), en daardoor boeit het dan ook niet een hele set lang. Iets meer afwisseling, b.v. in tempo of het gebruik van gitaareffecten – ja dat zouden ze nog goed kunnen gebruiken. Aardig optreden toch.

Bij de Lima lopen we langs Vieux Farka Touré, maar de Afrikaanse sound is even niet zo aan mij besteed. Een paar nummertjes van de puberale heren van NOFX dan. En eigenlijk is het wel leuk. Of grappig. Of triest. Puberale lol en muziek. Muzikaal klinkt het niet eens zo slecht (het genre is wel makkelijk), maar zoiets doet mij niet zoveel meer. Maar goed, we staan daar niet voor niets. We willen op tijd bij de Charlie zijn voor de volgende band.

Een typische singer-songwriter met band, dat is voor mij vaak reden tot het verhogen van het risicoprofiel. Want bij mij blijkt dat nogal eens een ferme aanleiding tot flink geeuwen en onderuitzakken in het gras. Zo niet Villagers. De kleine Ierse opdonder Conor J. O’Brien heeft een fluweelzachte, herkenbare, prettige stem. Daarbij heeft hij een hele band meegenomen die de boel prachtig ondersteunt. Diep respect krijg ik bij het eerste nummer. Gewoon alleen op het (open) podium beginnen, met alleen een gitaar, en zo iedereen gelijk stil krijgen. Dat is klasse. Verder in de set worden de remmen langzaamaan wat losser gegooid. De knap geplaatste mineurakkoorden en de licht emotionele zang vormen een prachtig melancholisch geheel waar het nergens echt te zoet wordt. Er komen uiteraard nummers voorbij van het prachtige debuutalbum Becoming A Jackal, en dat klinkt live gewoon fabelachtig. Na afloop is het enthousiaste afscheid van het publiek leuk om te zien. Kijk, die spelen echt voor de lol. Hopen dat dat zo blijft. Hoogtepunt nummer zoveel.

Villagers

[youtube=http://www.youtube.com/watch?v=ySScZ5zFdKY]

Vervolgens nemen we weer wat gas terug en horen Local Natives vooral buiten de tent. De indiepop doet mij niet heel bijzonder aan. Waar de zang op de plaat nog een sterk punt is, lijkt het mij live vooral te jengelen en te zeuren. En dat maakt het feit dat ze een paar mooie nummers hebben niet goed. Maar eerlijk is eerlijk, het was voor mij zonder veel aandacht – we hadden meer oog voor hamburgers en bier.

Als afsluiter van de zaterdagavond hadden we Holy Fuck aangestreept in het programma. Die band stond in 2008 ook al eens de Charlie plat te spelen met hun opzwepende elektronische dance. Niet meer dan terecht om de band nog eens terug te laten keren. Het laatste album (Latin) is wat makkelijker behapbaar met wat toegankelijkere melodietjes, dat weerhoudt Holy Fuck er echter niet van om een stevige set te bouwen met hun herkenbare, drukkende dance die klinkt als een wervelwind van opzwepende geluiden. Met een live drummer en bassist, en een batterij aan keyboards en speciale apparatuur, bouwen de heren de set mooi op. Het aanwezige publiek raakt langzaam in bezwerende extase en er wordt vooraan gewoon druk gepogood. Hoogtepunt is als het publiek vooraan zelf (volgens mij) besluit  om te gaan zitten – om vervolgens twee keer te vroeg op te gaan springen bij een uitbarsting van de stuwende ritmes van de band. In het donkere hol van die vreselijke X-Ray wordt het toch nog een vreselijk lekkere vuige danspartij.

Holy Fuck

Vervolgens zien we in de Alpha The Expandables. Eigenlijk best een slechte film, maar met zoveel mensen zoiets kijken is best wel weer leuk. Sylvester Stallone probeert weer eens het record te verbreken van het meeste aantal doden in een film. Het is alsof je een computergame zit te kijken. De special effects zijn dan wel aardig, en het is lekker dom vermaak.

Scroll naar boven