“Wat stelt het voor?”. Mijn oude moedertje bekeek het schilderij, dat we eindelijk hadden gekocht voor boven de bank. “Het is abstract, ma. Je kunt er in zien wat je wil”. “Oh, als jullie het maar mooi vinden”. De derde studioplaat van Squid is ook wat abstract, het laat wat meer tot je verbeelding over.

De band, afkomstig uit Brighton en sinds 2021 woonachtig in Bristol, ging met het tweede O Monolith al meer richting een kunstvorm op zich en die sfeer trekken ze door op Cowards. Weinig uitgesproken knallers op dit album en dat is ergens wel jammer, maar als geheel biedt het dus wel een interessant raamwerk voor het schetsmatige werk van de band. Minder geslaagd vind ik het lijzige “Fieldworks” dat uit twee delen bestaat en een sloom intermezzo vormt op het midden van het album. Ook het afsluitende “Well Met (Fingers Through The Fence)” duurt lang, treitert wat en mist richting. Het wordt echt wel omgeven door fijne elektronica en andere fratsen, zoals op het hele album wel gebeurt, maar kunst moet je ergens kunnen raken. “Blood on The Boulders” is ook erg loom, maar bevat dan wel een aardige tempoversnelling. Erg tof hoe Squid grenzen opzoekt, maar zo af en toe verdwalen ze een beetje in de bedoelingen, lijkt het. Dan zijn “Crispy Skin”, “Showtime” en “Cro-Magnon Man” veel lekkerder, met wat meer tempo, wat speelser en met wat meer funk, denk in de verte aan wat meer gedreven gekte van een band als Primus. Ook “Building 650” heeft dat in zich, wat fragmentarisch, maar wel goed gerijpt. Sowieso is de hele plaat rijk en vol geproduceerd en goed in elkaar gezet. En Ollie Judge zingt hier en daar weer als een echte leider. Op “Cowards” – het mooiste rustige nummer – laat hij ook zijn gevoelige kant zien. En dan is een goed geplaatst trompetje daarbij ook altijd fijn. Als geheel klinkt het album net wat te pretentieus, maar het rijpt als abstracte kunst, waarin je steeds meer kunt ontdekken.